De voornaamste ziektes in tarwe

De voornaamste ziektes in tarwe

Bladvlekkenziekte (Septoria tritici)

Symptomen: de vlekken verschijnen alleen onder de vorm van lichtbruine ovalen vlekken op de bladeren. Kleine zwarte puntjes (pycnidia) manifesteren zich duidelijk langsheen de nerven vanaf het begin van de necrose. Het uitzicht van de vlekken varieert sterk: van onregelmatig op de randen van de bladschijf tot rechthoekig tussen de nerven.

Levenscyclus: Vanaf de herfst duiken de eerste besmettingen op door de verspreiding van ascosporen door de lucht die afkomstig zijn van restanten van de oogst. Deze geven aanleiding tot de vorming van kleine zwarte puntjes als een van de eerste symptomen. In de lente, bij vochtig weer, komen de sporen vrij en de regen zorgt ervoor dat ze verspreid worden naar de bovenste bladeren van de tarwe. De aanhoudende dauw verergert de ziekte en werkt de besmetting van de sporen op de bladeren in de hand. De aanwezigheid van meeldauw en roest stimuleren eveneens de ontwikkeling van de ziekte.

Schade: Er kan tot 4 T/ha van de oogst verloren gaan.

Maatregelen ter voorkoming: een gevarieerde keuze, laattijdig inzaaien zodat de blootstelling aan een eerste besmetting met ascosporen beperkt blijft, omploegen van de restanten van stro.

Gele roest (Puccinia striiformis)

Symptomen: Hoewel eerst onder de vorm van plekken in de percelen, verschijnt gele roest vooral op de bladeren onder de vorm van rijen gele gealigneerde en gegroepeerde bultjes langsheen de nerven.

Levenscyclus: De eerste besmettingen in de herfst zijn gelinkt aan sporen die afkomstig zijn van heropgroeiend graan of van aangetaste onkruidgrassen. De eerste merkbare symptomen zijn het verschijnen van geïsoleerde gele bultjes. In de lente komen de sporen uit deze bulten vrij. Zij zorgen op hun beurt voor nieuwe besmettingen.

De cycli van de schimmel volgen elkaar op, de plekken in het perceel worden almaar groter en vermenigvuldigen zich; de ziekte tast de verschillende foliaire stadia aan en soms ook de aren.

Gunstige factoren: Gele roest is uiterst gevoelig voor UV-stralen, waardoor de besmetting afgeremd en zelfs volledig gestopt wordt bij temperaturen hoger dan 25°C. Frissere temperaturen en veel bewolking zijn voor dit pathogeen dus gunstige factoren. Ook besmettingen met gele roest het jaar voordien bewerkstelligen de aandoening.

Maatregelen ter voorkoming: een gevarieerde keuze, vermijd vroegtijdig en opeengepakt zaaien, vernietig heropgroeiend graan.

Bruine roest (Puccinia recondita)

Symptomen: Er verschijnen oranje bultjes op de boven- en onderkant van de bladeren. In een vergevorderd stadium, verschijnt er chlorose die de bulten onzichtbaar maakt. Dat maakt de diagnose iets moeilijker. 

Levenscyclus: De eerste besmettingen zijn gelinkt aan sporen die vrijgekomen zijn door heropgroeiend graan of wilde grassen in nabijliggende percelen. Ze kunnen over grote afstand verspreid worden door teelten die gelegen zijn waar de roest zich reeds vroeg manifesteert. De optimale temperatuur om de sporen te laten kiemen is tussen 15°C en 20°C, in de nabijheid van open water. Kieming en besmetting kunnen echter reeds voorkomen bij temperaturen van 5°C tot 25°C, in geval van nachtelijke dauw. Boven 30°C ontwikkelt de ziekte zich niet meer.

Schade: in geval van besmetting bij aarvorming, is het verlies aan oogst aanzienlijk.

Maatregelen ter voorkoming: een gevarieerde keuze, vermijd vroegtijdig en opeengepakt zaaien, vernietig heropgroeiend graan.

Fusariose (Fusarium roseum)

Symptomen: Fusariose zorgt voor necrose ter hoogte van de wortels in teelten en het verlies van jonge planten. Op het einde van het seizoen, op de aren, verschijnen er verkleurde vlekken met bruine omranding op het kaf. De granen en/of de aartjes zijn noodrijp en kunnen er rozig gaan uitzien. Het opdrogen/kapotgaan van de aren is ook mogelijk in geval van besmetting van de kraag.

Gunstige factoren: de aren, de planten zijn zeer gevoelig bij neerslag enkele dagen voor en/of na het bloeien. Een relatieve vochtigheid van 100% op dat moment gedurende 2 dagen, geeft fusariose de kans zich te ontwikkelen.

Schade: in geval het zaad aangetast is, zijn niet opgekomen zaaistrepen zichtbaar. Wat betreft de aren kan fusariose zorgen voor een verlies van 30 tot 70% van de oogst (necrose, vulling en vervorming), alsook een vermindering van de kwaliteit, van de kiemkracht en de productie van mycotoxinen.

Maatregelen ter voorkoming: een gevarieerde keuze, later zaaien, omploegen van restanten, te vermijden precedenten (haver, maïs...).  

Echte meeldauw (Erysiphe graminis)

Symptomen: witte schimmel, hoofdzakelijk op de bladeren. De schimmel wordt vervolgens grijs en er verschijnen zwarte puntjes in.Gunstige factoren. De ziekte wordt schadelijk wanneer ze de aren aantast door wit gekleurde korsten te vormen op het kaf.

Gunstige factoren: besmetting tussen 2°C en 30°C (optimaal bij 15-20°C).  De echte meeldauw kiemt bij eender welke vochtigheid (bij afwezigheid van vloeibaar water) zelfs bij droog weer. Een afwisseling van warme en vochtige dagen werkt de infectie echter in de hand.

Schade: 10% van de oogst, meer zelfs als ook de aren aangetast zijn.

Maatregelen ter voorkoming: minder gevoelige varianten, een middelmatige densiteit bij zaaien & bijkomstige toevoeging van stikstof achteraf te vermijden.

Oogvlekkenziekte (Pseudocercosporella herpotrichoides)

Symptomen: De ziekte zorgt voor langwerpige, bruinige vlekken met diffuze en donkerder contouren aan de basis van de planten, tussen de uitstoelingsbasis en de eerste knoop. In het midden van de vlekken, kunnen er symptomen zichtbaar zijn in de vorm van grijze puntjes. Niet te verwarren met rhizoctonia.  

Levenscyclus: de sporen overleven op de stoppels van de voorgaande jaren en de verspreiding van de conidia gebeurt vanaf de herfst tot het einde van de lente. De schimmel doorkruist eerst verschillende vaten voor hij de stengel bereikt.

Schade: gemiddeld 750 kg / ha, maar de schade kan groter zijn in geval van een parasitaire infectie (10 tot 20 q / ha).  

Maatregelen ter voorkoming: kiezen voor minder gevoelige varianten, laattijdiger en minder opeengepakt zaaien, het voorgaande stro of de voorgaande grassen elimineren, de stoppels van de voorgaande teelt omploegen.