MAP 6: hoe teelttechnisch anticiperen?
Sinds 14 juni kan iedere landbouwer op het e-loket nagaan in welk gebiedstype (0, 1, 2 of 3) zijn percelen liggen in het kader van MAP6. Niet onbelangrijk om dit ook voor uw bedrijf na te gaan want er hangen een aantal consequenties aan vast. Bovendien moet je weten dat de overheid de bemestingsnormen en voorschriften opgenomen in het nieuwe MAP6 nog met terugwerkende kracht gaat invoeren. Dit houdt ook in dat o.a. de uitrijregeling voor dierlijke mest aangepast wordt. Zo gaat op grasland het uitrijverbod in vanaf 15 augustus en dient op akkerlandpercelen met een niet blijvende teelt in gebiedstype 2 en 3 alle vloeibare dierlijke mest (ook bedrijfseigen mest) vanaf 1 augustus met AGR-GPS te gebeuren. Teelttechnisch kun je hier als landbouwer op anticiperen door binnen uw teeltplan bv. meer wintergerst te verbouwen waardoor je, in vergelijking met tarwe, ruim een maand vroeger het veld op kan. De genetica is dermate geëvolueerd dat hybridegerstrassen opbrengstmatig vergelijkbare resultaten laten optekenen als tarwe. Een ander belangrijk speerpunt binnen MAP6 is de vanggewasverplichting. Zo zal het referentiepercentage vanggewassen in gebiedstype 2 en 3 jaarlijks toenemen met een bepaald percentage terwijl gelijktijdig voor deze zones de bemestingsnormen omlaag gaan. Voor gebiedstype 2 en 3 zal het perceelsgebruik op 1 jan (bemesting) en 31mei (hoofdteelt) tevens bij dezelfde landbouwer moeten zitten. Alles bij elkaar wordt het nieuwe MAP6 duidelijk een complex verhaal.